Gevonden voorwerpen vormen in de geschiedenis van de moderne kunst een bijzondere categorie. Het kan niet heel moeilijk zijn om die geschiedenis te schrijven aan de hand van alledaagse voorwerpen. Begonnen als grap en antikunst zijn gebruiksgoederen, afgedankte huisraad, oude tijdschriften en alle mogelijke kunstarme objecten al vroeg in de vorige eeuw tot het artistieke repertoire van de kunstenaar gaan behoren. Niet-kunst werd kunst. Met alledaagse dingen hebben kunstenaars de vraag gesteld naar wat een kunstwerk is, de grens tussen leven en kunst willen slechten en commentaar geleverd op de populaire cultuur of het consumentisme. En, zo wonderlijk kan het gaan, we zijn schoonheid gaan zien in wattenbolletjes of prikkeldraad op een schilderdoek, een schoenlepel op een sokkel, tl-buizen tegen een wand, een collage van treinkaartjes en toegangsbewijzen. Een bladzijde uit een telefoonboek kan een gedicht zijn. Klaus Baumgärtner is schatplichtig aan deze geschiedenis. Hij heeft er zijn eigen episode aan toegevoegd.
‘Bij alles wat ik bruikbaar vind is het steeds de vraag, doe ik er wat aan of laat ik het zo’, zegt Baumgärtner. ‘En als ik wat doe, hoe ver ga ik dan. Soms doe ik te veel, dan moet ik het weer weggooien’.
‘Toen ik in Bazel aan de academie studeerde ging ik vaak naar het Brockenhaus. Een groot warenhuis waar tweedehands spullen werden verkocht om met het geld de armen te ondersteunen. Daar vond ik bijna alles wat een mens om zich heen kan verzamelen. Het was een verzameling van verzamelingen eigenlijk en dat had grote aantrekkingskracht op mij’. Alles wat hij daar zag was mooi, bruikbaar, intrigerend of begerenswaardig. Dat heeft hij zijn leven lang gehouden, die opgetogen belangstelling voor gebruikte spullen, liefst hersteld of nutteloos geworden. Van een rommelmarkt neemt hij een doos met klerenhangers mee, van een boswandeling wonderlijk vergroeide takken.
Met de camera is het niet anders, hij verzamelt indrukken. Dat wil zeggen, hij fotografeert hoe een gebouw, een circuswagen, een straat, het interieur van een café, en steeds weer die wereld van de dingen, zich aan hem voordoen. Mensen zijn er niet, alleen de sporen van hun aanwezigheid legt hij vast. Grote of kleine dingen, dat maakt weinig verschil, een blikje in een etalage kan net zo monumentaal zijn als een wolkenkrabber. Hij fotografeert ook graag hoe de voorwerpen aan de wereld vastzitten, met hun schaduw bijvoorbeeld of in een spiegeling. Door een afdruk die ze hebben achtergelaten of een vlek die ze hebben gemaakt. Soms krijgt die vlek volume en wordt een schaduw zelfstandig. Afdruk, schaduw, lichtval, spiegeling, dat lijken vluchtige sensaties die je juist snel moet fotograferen, voordat ze weg zijn. Hij niet, de vluchtige elementen zijn bij hem stabiel, zoals een onbeweeglijke schaduw op een warme zondagmiddag in de zomer.
Een onderwerp valt moeilijk aan te wijzen in zijn werk. Van alles wat zijn aandacht trekt of hem onder handen komt, kan hij iets maken. Een hiërarchie bestaat evenmin. Hij maakt kleine en grote sculpturen, installaties, foto’s, korte films, collages, schilderijen, hij is boekvormgever en docent, maar het een is niet belangrijker dan het ander. Een ontwikkeling is er eigenlijk ook niet. Er is wel toen en nu, vroeg en laat, maar het een volgt niet uit het ander. De werken van Baumgärtner hebben in hoge mate een vorm van tegelijkertijd.
Schilderijen zijn er betrekkelijk weinig trouwens. ‘Ik houd wel van verf’, zegt hij,’ maar het liefst heb ik dat iemand anders al ergens verf op heeft gesmeerd’.
Een afzonderlijk werk van Baumgärtner figureert tegen de achtergrond van zijn hele oeuvre. Dat hoef je niet per se te weten om het te kunnen waarderen, maar je begrijpt het beter als er een paar werken bij elkaar zijn. Je ziet de onderlinge verwantschappen. In de kunst zijn we de laatste tijd op zoek naar concept, commentaar, geschiedenis, verwijzing, naar een inhoud die je kunt vertellen. Kijkers vertrouwen zichzelf niet meer, ze willen uitleg. Maar deze werken kun je begrijpen alleen al door er aandachtig naar te kijken. In beelden zitten ook gedachten, maar anders dan in woorden. De betekenis ligt in het direct zichtbare, het is jammer als je dat oppervlakkig zou vinden.
De betekenis van een kunstwerk zit er niet in, zoals wijn in een fles. Het is geen eigenschap van dat werk, zoals de kleur dat is. Betekenis wordt door de beschouwer gegeven. Als je geen betekenis kunt toekennen, is dat dan ook geen gebrek van het kunstwerk. Het voelt wel als een zeker intellectueel onvermogen van de beschouwer. Werken van Klaus Baumgärtner krijgen nogal eens het verwijt dat ze geen betekenis hebben. Je kunt je afvragen waarom dat zo gedacht wordt, je kunt ook vragen wat dat is: geen betekenis hebben. Vertrouwd de beschouwer niet op het denken in zijn eigen kijken?
Je kunt het oeuvre van Klaus Baumgärtner zien als een omvangrijke verzameling van bewerkte en onbewerkte objecten en afbeeldingen die met elkaar verbonden zijn. Over de tijd heen en in al hun verscheidenheid vertonen ze wisselende vormen van overeenkomst: spiegeling, resonantie en echo.
Bovenstaande tekst bestaat uit brieffragmenten en dagboekaantekeningen, bewerkt tot een los verband.